Dutch Language/Presentence
- Bel - Call
- Denk - Think
- Signeert - Signs
- Open - Open
- Keer Terug - Return
- Red - Save
- Verander - Change
- Note
- "Kennen" means to be familiar with, while "Weten" is to know a fact
- Weet - Know
- Gebeurten - Happen
- Geef - Give
- Studeren - Study
- Verzamel - Collecting
- Tel - Count
- Presenter - Present
- Markeer - Mark
- Maak - Make
- Wacht - Waiting
- Wens - Wish
- Stel - Asks (Use stel when "vraag" is in a sentence)
- Stop - Stop
- Wens - Wish for
- Vind - Find
- Leuk - Nice
- Geloof - Believe
- Leer - Learn
- Herken - Recognize
- Hoop - Hope
- Rust - Rest
- Eindigt - End
- Antwoorden - Answers
- Begint - Begin
- Kost - Cost
- Kijkt naar - Look at
- Ontmoet - Meet
- Bestel - Order
- Vertrouw - Trust
- Koop - Buy
- Zing - Sing
- Wordt - Is getting